Eiwittransitie: waar staan we en waar gaan we naartoe?

24 februari 2022 Mischa Brendel

Beeld: Ingrid van der Meer/WUR

Sinds eind vorig jaar heeft ons land de Nationale Eiwitstrategie. Het is een antwoord op de oproep in 2018 van de Europese Unie: om in de behoefte aan plantaardig eiwit te voorzien, moeten de lidstaten minder afhankelijk worden van de import van bijvoorbeeld soja en meer zelfvoorzienend worden.

In de Nationale Eiwitstrategie (NES) wordt het doel gepresenteerd om in de komende vijf tot tien jaar de zelfvoorzieningsgraad van nieuwe en plantaardige eiwitten op een duurzame manier te vergroten.
Wat is de huidige situatie? Volgens het Voedingscentrum haalt de Nederlander nu gemiddeld 61 % van de eiwitten uit dierlijke bronnen en 39 % uit plantaardige. De eiwitten uit dierlijke bronnen zijn niet alleen afkomstig van vlees, maar ook van bijvoorbeeld melk en eieren.

Dierlijke eiwitten

In de tabel is te zien hoeveel vlees de Nederlander in 2019 gemiddeld consumeerde, volgens een onderzoek van Wageningen University & Research (WUR). WUR merkt bij deze cijfers op dat er een klein aandeel voor de rekening van buitenlandse toeristen komt - de cijfers stammen uit pre-coronatijden - die in ons land vlees nuttigden. RIVM-cijfers rekenen ons voor dat de Nederlander gemiddeld 98 gram vlees per dag eet.

Soort vlees
Gemiddeld
per persoon
In kg,
op jaarbasis
Varkensvlees 36,7
Pluimveevlees 22,9
Rundvlees 15,5
Kalfsvlees 1,3
Schapen- en geitenvlees 1,2
Paardenvlees 0,1
Totaal 77,8

Op basis van karkasgewicht (met been). Bron: CBS, Wur. 

Dit vlees is niet alleen afkomstig uit Nederland. Volgens (weliswaar iets oudere) cijfers van het CBS komt een substantieel deel van ons vlees uit Duitsland, gevolgd door België en Brazilië. 

Dat we veel vlees importeren lijkt enigszins ironisch, aangezien we de grootste vleesexporteur van de EU zijn. Vorig jaar bedroeg die export 3,6 miljard kg aan vlees.

Ook uit vis kunnen we de nodige eiwitten halen. De consumptie ervan (inclusief schaalen schelpdieren) ligt een stuk lager, zo rond de 16 gram per dag. Ook hier geldt dat verreweg de meeste vis, schaal- en schelpdieren die Nederland vangt, bestemd zijn voor de export: zo’n 70 tot 80 procent.

En hoe zit het met melk en eieren? Volgens het RIVM ligt de consumptie van zuivelproducten op 352 gram per dag gemiddeld. Melk is verreweg het populairst, gevolgd door yoghurt en kaas. De Nederlander consumeert gemiddeld 13 gram per dag, stelt het RIVM. In die cijfers zijn niet de eieren meegenomen die in bijvoorbeeld cake, gebak en toetjes zitten; de werkelijke hoeveelheid ligt dus hoger.

Plantaardige eiwitten

Hoe zit het met de plantaardige eiwitten die we produceren en importeren? Dat wordt meteen een ingewikkeld verhaal, want veel plantaardige eiwitten eindigen niet direct op ons eigen bord. Van alle plantaardige eiwitten die we importeren komt maar liefst 93 % in het veevoer terecht. Dit kunnen overigens ook ‘doorvoereiwitten’ zijn: veel geïmporteerde plantaardige eiwitten worden ook weer geëxporteerd.

Zo’n 80 % van de geïmporteerde plantaardige eiwitten betreft soja uit Noord- en Zuid-Amerika; na China is Nederland de grootste soja-importeur ter wereld. Ook hier geldt: veel wordt ook weer geëxporteerd. Van de totale soja-import van 6,6 miljoen ton in 2019 was er zo’n 11 procent bestemd voor gebruik in Nederland.

Het volgen van individuele eiwitstromen en nagaan waarvoor ze bestemd zijn, is een ingewikkeld verhaal. Maar het is overduidelijk dat Nederland vooral een indirect doorvoerland is: plantaardige eiwitten worden geïmporteerd en grotendeels doorgevoerd en van de plantaardige eiwitten die Nederland voor eigen gebruik aanschaft, komt er een substantieel deel terecht in het veevoer. Het vee dat hiermee gevoerd wordt, komt ook grotendeels in het buitenland terecht, of levert er zuivel aan. 

De Nationale Eiwitstrategie rekent voor: “Voor meer dan de helft is Nederland dus afhankelijk van import van buiten Europa om onze 119 miljoen koeien, kippen, varkens en ander vee te voeren met eiwitrijke grondstoffen.” Het doel van de Nationale Eiwitstrategie – en de EU – is dan ook om Europese alternatieven te ontwikkelen, die veel duurzamer zijn. Maar de overheid denkt dat de soja-import van buiten de EU niet zal verdwijnen, omdat het een goedkope eiwitbron is met een voor veevoer gunstige aminozuursamenstelling.

In 2011 werd het Verbond van Den Bosch gesloten, waarin verschillende Nederlandse ketenpartijen de ambitie ondertekenden om in 2020 50 procent van de veevoer-eiwitten uit regionale (Europese) bronnen te halen. In 2018 lag het daadwerkelijke percentage op 48. Hoe dat percentage nu is, is niet bekend.

Eiwitten in het algemeen

In de periode 2012-2016 consumeerden Nederlanders gemiddeld 79 gram eiwit per dag en dat is over het algemeen meer dan genoeg. Dit zou dus best iets omlaag kunnen, zonder dat het negatieve gevolgen voor de gezondheid heeft; de overheid stelt een daling van 10 tot 15 procent voor. De Gezondheidsraad ging hier in haar advies in maart echter niet in mee, wat overigens niet betekent dat we gemiddeld niet met iets minder eiwitten toe kunnen.

Alternatieve bronnen

De maatschappij lijkt zich langzaam – al lijkt het de laatste jaren wat sneller te gaan – te bewegen naar een menu waar minder vlees op staat. Als gevolg slinkt er wel een belangrijke bron van eiwitten, die ergens anders vandaan gehaald moeten worden. Enkele van die andere producten zijn vlees- en visvervangers, ei- en zuivelvervangers, insecten, kweekvlees en -vis, en nieuwe producten. Daarnaast wordt er onder meer ook gewerkt aan het winnen van eiwitten uit algen en eendenkroos en eiwitproductie door schimmels.

De bron

Dr. Stacy Pyett is chemisch ingenieur aan de WUR en programmamanager van Proteins for Life. Ze verwelkomt veel van de alternatieven waaraan wordt gewerkt, maar benadrukt dat één vraag altijd centraal moet staan: waar komen de eiwitbronnen vandaan? “We doen het goed wanneer we dieren eiwitbronnen geven die we zelf niet kunnen consumeren, zoals gras. Als we dieren eiwitbronnen geven die we zelf ook prima kunnen eten, zoals tuinbonen, dan is dat zonde: we voeren dan eiwitten aan dieren en krijgen vervolgens die eiwitten weer binnen door de dieren te consumeren.” En daarmee worden er een boel meer grondstoffen en energie verbruikt. Dat geldt voor de veeteelt, maar ook voor bijvoorbeeld het kweken van vlees en insecten.

Aan de WUR lopen er ook tal van projecten op het gebied van alternatieve eiwitbronnen. Pyett: “Zo kijken we bijvoorbeeld naar de bladeren van de komkommerplant. Hoewel er in absolute hoeveelheden niet zóveel eiwitten in zitten, zijn de eiwitten díe erin zitten wel van hoge functionele en nutritionele waarde. Nu zijn die bladeren nog een reststroom, maar wellicht zijn die eiwitten ook geschikt te maken voor menselijke consumptie.” En daarmee boort ze een uitdaging aan met het vinden van alternatieve eiwitbronnen. Want hoewel een (deel van een) plant of schimmel veel eiwitten kan bevatten, is het nog maar de vraag of ons spijsverteringsstelsel er ook voldoende mee kan. Anders kunnen we net zo goed zélf gras gaan eten.

Wetenschappers spreken over PDCAAS (protein digestibility corrected amino acid score) en DIAAS (digestible indispensable amino acid score): twee methoden om een getalswaarde toe te kennen aan eiwitkwaliteit. In beide gevallen wordt de opname van een eiwit van een plantaardige bron vergeleken met de opname van een controle-eiwit in een proefdier. Het verschil in de methoden zit hem in wanneer er een monster wordt genomen: bij PDCAAS is dat uit de feces, bij DIAAS in het proefdier zelf, bij de overgang van de dunne naar de dikke darm. De laatste methode wordt als betrouwbaarder beschouwd, omdat uitgesloten wordt dat microbiota in de dikke darm zelf eiwitten hebben geconsumeerd. Beide methoden werken met proefdieren - bij voorkeur varkens - die een ander verteringsstelsel hebben dan mensen.

EVMI 1-22 Eiwitteelt in kas

Toch hoeft het iets minder goed kunnen opnemen van deze nieuwe eiwitbronnen niet per se een probleem te zijn. Pyett: “Mensen kunnen over het algemeen iets minder efficient eiwitten opnemen uit plantaardige bronnen dan uit dierlijke. Maar in de westerse wereld krijgen we meer dan genoeg eiwitten binnen. Dus als we voor een groot deel dierlijke bronnen vervangen voor plantaardige of andere alternatieven, dan krijgen we nog steeds voldoende eiwitten binnen.” Voor mensen in armere landen vormt dit wel een uitdaging.

De lijst aan eiwitrijke gewassen die in Nederland geproduceerd kunnen worden is al aardig en groeit nog steeds. Op die lijst staan inmiddels vlinderbloemigen – zoals veldbonen, erwten, bruine en witte bonen, lupine, luzerne en klaver – en diverse aardappelrassen. Bijkomende voordelen van eiwitrijke gewassen op eigen bodem telen zijn dat ze nauwelijks bemest hoeven te worden, diepwortelend zijn en stikstof in de bodem brengen. Ook wordt er sinds een aantal jaren geëxperimenteerd met sojateelt op eigen bodem. Het gaat hierbij vooral nog om ervaringen opdoen met de teelt van een – voor Nederland – nieuw gewas, maar er valt in potentie veel te halen. Want de eerdergenoemde in Nederland teelbare gewassen kunnen volgens diervoederfabrikanten vooralsnog niet wedijveren met soja, waarvan de aminozuurkwaliteit zoals bekend erg hoog is. En daar komt de lage kostprijs van de buiten de EU geteelde soja nog eens bij.

Bewustwording

De eiwittransitie lijkt een flinke boost te krijgen door de maatschappelijke bewustwording en acceptatie – waarbij de klimaatcrisis een extra impuls kan geven – maar het is veelal een wisselwerking: nieuwe ontwikkelingen leiden tot nieuwe producten voor de consument, die weer leiden tot een grotere interesse in dergelijke producten, waardoor het bedrijfsleven investeert in nieuwe ontwikkelingen. Wel kan en moet naast het bedrijfsleven ook de lokale overheid hierin zijn verantwoordelijkheid nemen, vindt Natascha Kooiman, mede-initiatiefnemer en kwartiermaker van de Transitiecoalitie Voedsel (TcV).

TcV is een koplopersbeweging van ongeveer 200 partijen, die streven naar een gezond leven op een gezonde planeet. Ze proberen met elkaar een vuist te vormen om dat voor elkaar te krijgen. Voor de TcV is het heel eenvoudig: willen we een gezonde planeet, dan moet de productie van vee omlaag en die van plantaardige eiwitten omhoog. Eiwittransitie is een van de vier kernthema’s waar TcV zich op richt, met Kooiman als kwartiermaker en portefeuillehouder eiwittransitie en voedselomgeving in de lead. Kooiman: “We volgen de transitietheorie om te bepalen waar we staan als het gaat om de eiwittransitie. Aan de hand van die theorie van Lucas Simons van NewForesight kunnen we bepalen welke spelers welke verantwoordelijkheid hebben in de fase. Wat nú belangrijk is, is dat koplopers worden ondersteund door een heldere visie vanuit de overheid en concrete doelstellingen die zijn vastgelegd in beleid. Dat zorgt bovendien voor een stok achter de deur voor achterblijvers.”

Een ander inzicht vanuit de transitietheorie is dat in deze fase het gesprek gevoerd moet worden tussen stakeholders. Daarom organiseerde de TcV op 14 oktober het Plant the Future-diner in Den Haag, waarin een brede afvaardiging van het bedrijfsleven, de wetenschap, overheid en non-profitorganisaties zich uitsprak om van ‘plantaardig het nieuwe normaal’ te maken. Ze benadrukten daarbij dat de politiek nu aan zet is. Kooiman: “Zonder politiek draagvlak zullen er niet genoeg maatregelen genomen worden om de noodzakelijke eiwittransitie te realiseren.”

In de eerste fase van de transitietheorie verklaarde de TcV de Nationale Eiwitstrategie controversieel: die richt zich uitsluitend op productie, want daarmee is geld te verdienen. De TcV heeft juist opgeroepen om consumptie een onderdeel van de eiwitstrategie te maken en dat is nu dan ook een van de pijlers van de nieuwe coalitie.

Naast de overheid speelt ook het bedrijfsleven een cruciale rol. Het belangrijkste is volgens Kooiman de voedselomgeving veranderen, want informeren alleen brengt geen gedragsverandering teweeg. “Bij eetgedrag zijn voedselvaardigheden, -cultuur en -omgeving belangrijk. Mensen worden door hun omgeving beïnvloed en door wat ze als ‘normaal’ zien. Wat wij continu als boodschap uitstralen, is dat de voedselaanbieders – supermarkten, cateraars, horeca – hun aanbod zouden moeten aanpassen, zodat het bijdraagt aan de 60/40 doelstelling van de eiwittransitie. En de overheid moet eisen stellen aan het bedrijfsleven, zodat ze iets doen ten aanzien van het aanbod en de promotie van hun producten.”

EVMI 1-22 Eiwitteelt 2

Onderwijs

Innoverende agrariërs vormen slechts een klein deel van de oplossing: studenten en professionals moeten opgeleid worden om in de (nabije) toekomst de eiwittransitie in goede banen te leiden. Inmiddels zijn er tal van opleidingen die hier op diverse gebieden aan werken. Naast diverse masteropleidingen aan WUR zijn er veel hbo’s die de opleiding voeding & diëtiek of een soortgelijke opleiding aanbieden, waarbij er ook veel aandacht is voor (het ontwikkelen van) nieuwe voedingsproducten.

Ook zijn er onderwijsinstellingen die cursussen aan professionals aanbieden om zich (bij) te scholen op het gebied van de eiwittransitie, zoals de cursus Vleestechnologie aan HAS Hogeschool, die de onderwijsinstelling samen met technologisch platform Meattech geeft. De cursus besteedt onder meer aandacht aan de chemie van vleeseiwitten, vleesvervangers, vleesanalogen en alternatieve eiwitten. De cursus wordt afgesloten met de Meattech Challenge. Voor deze eindopdracht moeten de cursisten een nieuw concept bedenken, ontwikkelen en presenteren. Het eindproduct wordt niet alleen beoordeeld op smakelijkheid, maar ook op duurzaamheid. De cursus wisselt theorie en praktijk af en er worden regelmatig gastcolleges gegeven door experts uit de markt.

In de komende jaren verwacht Dr. Pyett van de WUR geen grote doorbraken in de markt; daar zullen vooral de huidige trends zich doorzetten.

Een mogelijke uitzondering vormt eendenkroos. Pyett: “Veel wetenschappers zien daar echt een grote mogelijkheid in, met name de WUR is hiermee aan de slag gegaan. De plant zit boordevol eiwitten die prima geschikt zijn voor menselijke consumptie. Omdat er veel water in de plant zit, kost het iets meer arbeid om het te verwerken, maar dat is prima te doen. En het kan ook als groente ingezet gaan worden. We hebben – bij uitzondering – zelf als WUR een aanvraag liggen bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid om het goedgekeurd te krijgen voor menselijke consumptie, terwijl we dit normaal aan bedrijven overlaten. Met dergelijke aanvragen is het altijd heel erg afwachten wanneer er goedkeuring komt, maar eerlijk gezegd verwacht ik dat dit eind dit jaar/begin volgend jaar al het geval is.”

Micro-organismen

Iets dat Pyett persoonlijk boeit, zijn door micro-organismen geproduceerde eiwitten. Hoewel er op de korte termijn waarschijnlijk geen nieuwe producten hun doorbraak op de markt zullen vinden, kunnen ze in de toekomst een belangrijke rol spelen in de eiwittransitie, denkt ze. “Ze hebben relatief weinig voedsel nodig en hun biomassa kan tot wel 60 procent uit eiwitten bestaan; bij bonen haal je nauwelijks de 17 procent.”

Bovendien consumeren we al eeuwen producten eiwitten van micro-organismen. Denk aan yoghurt en kaas, die met behulp van bacteriën en schimmels worden geproduceerd. Volgens Pyett valt er op het gebied van de micro-organismen nog veel meer te ontdekken en daar zouden weleens grote doorbraken tussen kunnen zitten.
De ontwikkelingen zullen dus wel doorzetten, zeker als ook het gedrag en de houding van de consument ten opzichte van dierlijke en plantaardige eiwitten veranderen. Maar ook de houding van de overheid zou nog roet in het eten kunnen gooien. Want in de Nationale Eiwitstrategie lijken tegenstrijdige belangen te spelen. Aan de ene kant moet de vleesconsumptie omlaag, aan de andere kant ligt er druk op boeren om de melkproductie per dier zo hoog mogelijk te krijgen en wordt er veel verdiend aan de export van vlees.

“Nederland lijkt met het dilemma te zitten dat het zijn economische macht wil behouden, maar ook een sterke positie wil bereiken als duurzaam land”, stelt Pyett. Daarin heeft de overheid volgens haar twee manieren om agrariërs overstag te krijgen: de harde en de zachte. Bij de harde manier stelt de overheid wetten en regels op waaraan agrariërs moeten voldoen; bij de zachte methode moedig je innovaties aan, bijvoorbeeld door middel van subsidies.

Pyett prefereert deze laatste methode. Zo is er bijvoorbeeld het Netwerk Goed Boeren, een collectief van Brabantse agrariërs met extra aandacht voor de natuur, maar ook Avebe, dat innoveert op het gebied van aardappeleiwitten. Pyett: “Neem Kipster, een ondernemende pluimveehouder. De eigenaar las een wetenschappelijk artikel van de WUR en omarmde het idee om zijn kippen volledig te voeren met restproducten die anders weggegooid zouden worden, maar prima voedsel zijn voor zijn kippen. En dat is waar we met zijn allen naartoe moeten.”

Dus de eiwittransitie gaat door. Zonder vlees, maar wellicht zelfs mét. Zolang de productie van dat vlees maar geen eiwitbronnen vergt die ook voor menselijke consumptie bruikbaar zijn.

Vervangers

Vlees- en visvervangers
Deze producten hebben tegenwoordig een vaste plaats in de supermarkt. Dat Unilever de Vegetarische Slager heeft overgenomen, is tekenend. De tijd dat vlees- en visvervangers onsmakelijke alternatieven waren die alleen door overtuigde vegetariers werden gegeten, ligt al ver achter ons. Er is geen groot voedselmerk meer dat géén vleesvervangers aanbiedt. Een greep uit het vegetarische aanbod: saucijzenbroodjes, schnitzel, gehakt, vissticks, zalm en garnalen. In hoeverre de smaak van deze vlees- en visvervangers die van het ‘echte’ product benaderen, blijft punt van discussie. Ook zijn de eiwitten in veel van deze producten afkomstig uit zuivel en eieren en daarmee alsnog – weliswaar indirect – afkomstig van dieren. Al is ook soja een veelgebruikte eiwitbron in deze producten.

Ei- en zuivelvervangers
Soja-, amandel- en havermelk bestaan al enige tijd. Maar kun je ze echt zuivelvervangers noemen? In die zin komen de plantaardige koffiecreamers daar dichter bij in de buurt. Ook in deze varianten zit vaak soja als eiwitvervanger. En ook voor eieren zijn er intussen plantaardige alternatieven. Zo is er bijvoorbeeld VeganEgg, gemaakt uit (bestanddelen van) algen. Ook voor andere zuivelproducten dan melk komen er steeds meer plantaardige alternatieven. Zo begon de Amerikaanse startup Perfect Day in 2019 met het aanbieden van roomijs zónder dierlijke eiwitten. En zo zijn er ook al tijden vegan kazen en mayonaise verkrijgbaar.

Insecten
Insecten zijn in Nederland tegenwoordig te koop als eiwitrijk voedsel, zij het mondjesmaat. Zo zijn er onder meer wormen, krekels en sprinkhanen verkrijgbaar voor menselijke consumptie. Vooralsnog lijkt het product echter niet heel populair. En dat terwijl de WUR voorrekent dat in 2025 10 procent van de dierlijke eiwitten in diervoeder en 20 procent hiervan in menselijke voeding van insecten afkomstig kan zijn.

Kweekvlees
In 2013 presenteerde Mosa Meat de eerste burger gemaakt van kweekvlees. De afgelopen jaren heeft het in Maastricht gevestigde bedrijf miljoenen aan subsidies binnengehaald en die worden vooral gebruikt om de huidige pilotinstallatie uit te breiden en om een industriële productielijn op te zetten. Mosa Meat is al lang niet meer het enige bedrijf dat zich met kweekvlees bezighoudt. Zo wil het eveneens Nederlandse Meatable in 2023 zijn eerste producten op de markt brengen.
De huidige technieken zijn gebaseerd op het laten uitgroeien van dierlijke stamcellen tot spier- en vetcellen in een zogenoemde kweekreactor. In die kweekreactor moet wel een groeimediumzijn waarin deze cellen kunnen groeien en zich kunnen delen. Dat groeimedium moet de noodzakelijke bouwstoffen voor deze vleescellen bevatten, waaronder eiwitten.

Intussen hebben startups zich ook gestort op kweekkip en kweekvis. De Amerikaanse startup Eat Just bracht eind vorig jaar haar chicken bites op de markt in Singapore dat daarmee het eerste land is dat de verkoop van kweekvlees toestaat. Die bytes bestaan deels uit kippenvlees dat is gekweekt in een bioreactor. En de – eveneens Amerikaanse – startup BlueNalu richt zich op het produceren van vis in een kweekreactor. De prijs van kweekvlees ligt momenteel nog een stuk hoger dan die van conventioneel vlees, maar daar kan in de toekomst verandering in komen, stelt CE Delft. Volgens het onderzoeksbureau is een kostenbesparing tot 75 procent mogelijk, waarmee de productiekosten dicht bij die van conventioneel vlees komen te liggen.

Een mogelijke hindernis voor kweekvlees is dat het in veel gevallen niet milieuvriendelijker is dan conventioneel vlees. Alleen bij rundvlees kan de gekweekte variant een milieuvoordeel opleveren; bij varkens- en kippenvlees is dit – vooralsnog – niet het geval. Daar staat tegenover dat kweekvlees wél diervriendelijker is dan conventioneel vlees.

Altijd op de hoogte blijven?