Knaloranje yoghurt, goedgekeurd, maar vraag niet waarom

2 mei 2017

Onlangs ging het weer eens over e-nummers. Het zorgde voor veel kabaal, maar weinig nieuws. Dennis Zeilstra vindt het tijd voor een breder perspectief.

Door Dennis Zeilstra - Foodlog

e-nummers2-315-300x225 Vrijwel alle discussies die pretenderen de wetenschappelijke status van e-nummers te beschrijven, zoomen in op de additieven zelf. Ze gaan over hun veiligheid en of we er wel voldoende van weten. In die categorie past het bericht van de Belgische VTM, naar aanleiding van de berichten dat de supermarktketens Carrefour, Delhaize en Lidl tientallen e-nummers uit hun huismerkproducten willen schrappen. Ook die berichtgeving leverde geen nieuwe inzichten op. Wel illustreerde het opnieuw dat voor- en tegenstanders van e-nummers elkaar met argumenten niet kunnen overtuigen.

’Walgelijk’

Het heeft geen zin daar alweer woorden aan vuil te maken. In het Belgische bericht staat echter een zin die me trof: ”Zonder die nummers zijn producten immers veel minder lang houdbaar en gaan ze er al snel walgelijk uitzien." Het is interessant om de betekenis van dat een-na-laatste woord eens nader te beschouwen. Wat bedoelen we als we van een voedingsmiddel zeggen dat het er "walgelijk" uitziet?

Walgelijk is een menselijk oordeel. Dieren eten zonder schroom voedsel waar wij van walgen. Het is vermoedelijk ook een tijd- en plaatsgevonden oordeel. Vroeger of elders op de wereld, aten of eten mensen ongetwijfeld dingen die wij als moderne Nederlanders walgelijk vinden. Naast dat het een subjectief begrip is, lijkt het ook een aangeboren beschermingsmechanisme. Onze menselijke biologie beschermt ons intuïtief tegen voedsel waar we ziek van kunnen worden. Als we zouden moeten overleven op een onbewoond eiland, zouden we een aangespoelde rottende vis waarschijnlijk als walgelijk beschouwen, zelfs als we veel honger zouden hebben. De kans is immers groot dat we van zo'n maaltijd buikloop zouden krijgen, wat onder dergelijke omstandigheden dodelijk kan aflopen.

Walging voor bepaalde aspecten van potentiële voedingsmiddelen heeft dus een praktisch, vermoedelijk evolutionair nut. Ons ingebakken oordeel gaat over de smaak, geur, kleur, en textuur. De combinatie van die factoren laat ons voedsel dat we met onze ogen, tast- en reukzin en soms zelfs ons gehoor waarnemen walgelijk, heerlijk, of iets daartussenin vinden.

Misleidde intuïtie

Wie vanuit die invalshoek naar e-nummers kijkt, komt tot een nieuwe vraagstelling. Wordt ons intuïtieve oordeelsvermogen mogelijk verstoord door al die smaak-, kleur-, textuur-, geurstoffen, en conserveringsmiddelen?

Het is niet ondenkbaar dat bepaalde producten waarin veel van die verguisde dan wel geprezen e-nummers zitten, zonder die toevoegingen niets meer zouden zijn dan creaties die volgens onze aangeboren intuïtie 'walgelijk' zijn. Dat kan twee dingen betekenen. Volgens hoogleraar Jaap Seidell (VU) verleiden geur-, smaak- en kleurstoffen tot het eten van ultrabewerkt voedsel. Het kan daarnaast bovendien betekenen dat ze zorgen voor misleiding van ons fysiologische controlesysteem dat ‘eetbaar’ onderscheidt van ‘afblijven’. Weliswaar worden we niet acuut ziek van een 'roze koek' of dunkin' donut die zonder toevoegingen bruin, zompig en smakeloos is, maar het zou ons toch een stuk minder verleiden om er een stel achter elkaar op te eten.

Niet het stofje, maar de toepassing

Wat betekent dit? Niet dat e-nummers per definitie goed of fout zijn. Net zoals een lucifer een levensreddend of levensbedreigend vuur kan aansteken, gaat het om de toepassing. Technologie op zichzelf is niet goed of fout.

Dat betekent dat we de eeuwige discussie over e-nummers anders kunnen proberen te voeren. Het omtoveren van producten van ‘walgelijk’ naar ‘heerlijk’ en zelfs ‘superverleidelijk’ gaat over de manier waarop additieven worden ingezet. Het gesprek zou dus niet alleen moeten gaan over het stofje, maar vooral ook over de toepassing. De uitspraak in VTM illustreert de kans dat de fabrikanten in sommige gevallen producten creëren op basis van slimme combinaties met additieven die zorgen voor schijn-aantrekkelijkheid. Zulke producten houden onze zintuigen zodanig voor de gek, dat intuïtief onaantrekkelijke - of zelfs ‘walgelijke’ - producten onweerstaanbaar worden. Die aanpak beperkt zich uiteraard niet tot e-nummers. De producten waar de e-nummers nu uitgehaald worden, zullen door de fabrikanten vast niet minder aantrekkelijk worden gemaakt en zullen er in hun (mogelijk) misleidende karakter niet op vooruit gaan. Als de producten niet wezenlijk veranderen, laten de vervangende stoffen de misleiding immers intact.

De gangbare veiligheidsevaluaties zeggen niets over de toepassing van e-nummers. Hooguit kunnen ze een grove schatting geven van de maximaal veilig geachte hoeveelheid. Dat betekent dat het huidige model, waarbij stofje voor stofje de veiligheid geëvalueerd wordt, een essentieel punt volkomen buiten beschouwing laat: de toepassing.

Veilig zonder onderzoek

Zo’n reductionistische aanpak laat experts en de wetgever e-nummers veilig vinden. Dat zorgt er vervolgens voor dat levensmiddelenfabrikanten producten die gemaakt zijn van gangbare grondstoffen (zoals meel, eetbare oliën, of suiker) en die ze aanvullen met goedgekeurde additieven, veilig mogen noemen.

Inmiddels is het zover dat caloriearme producten, mogen suggereren dat ze ‘gezond’ zijn. Een knaloranje magere drinkyoghurt met de smaak van sinaasappel, gezoet met synthetische zoetstoffen, en die meer dan zes jaar houdbaar is, mag bijvoorbeeld in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum staan. De vraag wat zo’n product met ons intrinsieke beoordelingsvermogen doet, komt niet op. Er wordt dus ook geen onderzoek naar gedaan. Als die vraag relevant is, valt te constateren dat we producten met e-nummers veilig noemen terwijl we daar niet zeker van kunnen zijn.

Nieuwe uitdaging voor wetenschappers en technologen

Met levensmiddelentechnologie kan inmiddels nagenoeg elk denkbaar product gecreëerd worden. Daarom is het jammer dat hun veiligheid enkel beoordeeld wordt vanuit de onderdelen. Wat de som der delen doet voor het geheel valt daardoor buiten de boot.

Uiteraard is het onzin om elk eindproduct te laten toetsen. Dat vergt jaren werk en kan alleen in de praktijk gebeuren. Als we echter constateren dat deze invalshoek - van verleiding en walging - een reële betekenis heeft in de praktijk, is het zinvol om in het wetenschappelijk onderzoek aandacht te besteden aan de rol van het intrinsieke beoordelingsvermogen van de mens en de invloed van additieven daarop. Wat mij betreft zorgt de aanhoudende discussie over levensmiddelentechnologie en e-nummers voor een nieuwe uitdaging. Levensmiddelentechnologen en voedingswetenschappers krijgen de taak om te onderzoeken waarom we van nature voedingsmiddelen links laten liggen. Vervolgens kunnen ze zich afvragen welke invloed additieven en productsamenstellingen hebben op dergelijke beoordelings- en beschermingsmechanismen.

Gewapend met kennis over de interacties tussen mens en voeding, kunnen wetenschap en industrie zorgen voor een systematiek die kwalijke effecten van voedingsmiddelen (in plaats van losse stoffen) op de gezondheid voorkomt.

 

Lees ook:

 

Altijd op de hoogte blijven?