Palmolie: sentiment versus feiten

5 februari 2021 Janneke Vermeulen

Het lijkt paradoxaal: je werkende leven wijden aan orang-oetans en tegelijkertijd een genuanceerd beeld schetsen van de productie van palmolie. Voor Erik Meijaard is dit vanzelfsprekend. Hij pleit voor een gebalanceerde discussie op basis van alle gegevens, óók die over andere plantaardige oliën. “Er is onderzoek nodig naar alternatieven.”

Koekjes, brood, chocolade, sauzen, pindakaas en ijs; een greep uit de lijst van voedingsproducten die palmolie bevatten. Ook shampoo en andere levensmiddelen worden deels op basis van palmolie gemaakt. Zeker de helft van alle bewerkte producten in de supermarkt bevat palmolie. Door die olie een chemische behandeling te geven, ontstaan er verschillende variaties. Palmolie kan producten een vaste vorm geven en zorgen voor een luchtige, knapperige, stevige, of juist smeerbare structuur. Palmolie is weinig gevoelig voor oxidatie, blijft het stabiel op hoge temperatuur en is het een goede drager van smaakstoffen en aroma’s.

'Duurzaamheid gaat verder dan orang-oetans' 

De huidige consumptie van palmolie is wereldwijd naar schatting gemiddeld 8 kg per persoon. Binnen de EU is Nederland de grootste importeur. “Rond 1935 was dat heel anders, toen was bijvoorbeeld katoenolie heel populair”, vertelt Erik Meijaard. Jarenlang woonde en werkte de bioloog in Indonesië als natuurbeschermingsonderzoeker, waar hij zich veel bezighield met orang-oetans. De laatste tien jaar legt hij zich ook toe op onderzoek naar de oliepalm, waaruit palmolie wordt gewonnen. Vanuit zijn huis op Kreta vertelt hij over de voor- en nadelen van palmolie, duurzame productie en het ‘morele mijnenveld’ waarin de discussie over palmolie is verzand.

Erik Meijaard
Professor Doctor Erik Meijaard (1967) kwam begin jaren ’90 - na een studie environmental sciences aan de WUR en promotie biologische antropologie aan de Australian National University - terecht in Indonesië. Daar deed hij met name op Borneo onderzoek naar orang-oetans en andere zoogdieren, en later naar de productie van palmolie.

In 2011 richtte hij Borneo Futures op, met als doel informatieverstrekking richting consumenten en beleidsmakers over het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en wildlife op Borneo. Meijaard is als onderzoeker verbonden aan de Universiteiten van Kent en Queensland en is tevens voorzitter van de IUCN Oil Palm Task Force.


Laat het woord ‘palmolie’ vallen en bij veel consumenten gaan de haren recht overeind staan. Waar komt dat beroerde imago vandaan?

“Simpel gezegd: orang-oetans. Vanaf het eind van de jaren ’90 is de productie van palmolie door natuurorganisaties gekoppeld aan het kappen van tropische regenwouden, de oorspronkelijke habitat van orang-oetans. Met succes, een deel van de publieke opinie heeft zich tegen palmolie gekeerd. Als je net als ik veel van orang-oetans houdt, is het pijnlijk om te constateren dat de aanleg van oliepalmplantages een gevaar kan vormen voor die regenwouden. Het leefgebied van orang-oetans wordt daarmee gefragmenteerd en daardoor sterven ze uit, of gaan ze in tuinen zitten en dat leidt tot frictie met de bewoners. Bovendien zorgt het vervangen van regenwoud door een monocultuur als oliepalm natuurlijk ook voor de teruggang van de biodiversiteit. Natuurlijk zijn er nog meer argumenten tegen de productie van palmolie: veenontginning, uitstoot van broeikasgassen, slechte arbeidsomstandigheden en grote branden op de plantages. Toch eindigt de discussie bij altijd orang-oetans.”

erik meijaard 2

Hebben de orang-oetan-knuffelaars een punt?
“Het verhaal is genuanceerd. Orang-oetans doen niet zo moeilijk, ecologisch gezien. Ze zijn niet afhankelijk van het primaire regenwoud, kunnen ook prima overleven in een selectief gekapt bos of zelfs in olieplantages waartussen stukken bos staan. Als zo’n bos goed wordt beheerd door de plantage-eigenaren kan daar een ecosysteem ontstaan mét orang-oetans. De jacht is een veel grotere bedreiging. Jagen gebeurt soms vanwege plannen voor een oliepalmplantage, meestal zijn er andere redenen.”

“Ook op andere punten is de discussie over palmolie geen zwart/wit-verhaal. De vraag naar plantaardige oliën groeit nu eenmaal en de alternatieven zijn niet per se beter. In Noord-Canada worden grote stukken bos gekapt voor de productie van koolzaad, daar hoor je niemand over. De aanleg van sojaplantages heeft grote impact op ecosystemen in Brazilië en Argentinië. En voor kokosnotenolie moeten de bossen in Sulawesi plaatsmaken voor plantages. Palmolie heeft veel voordelen. Het is een efficiënt gewas, de opbrengst per hectare is veel hoger dan bij andere plantaardige oliën. Palmolie is goedkoper; je kunt arme mensen in India - een grote importeur van palmolie - niet vragen om maar op een veel duurder alternatief over te stappen.”

“Voor producerende landen brengt palmolie ook relatieve welvaart. Op Papoea leven mensen in diepe armoede met nauwelijks voorzieningen - geen pretty picture. Hoe geef je die mensen de mogelijkheid op een ander leven zonder daarbij ontwikkeling te brengen? Kan de aanleg van oliepalmplantages daarin een rol spelen? Dat vind ik een belangrijk vraagstuk. De Sustainable Development Goals gaan over dat hele pakket, niet alleen over de orang-oetan.”

‘De vraag naar plantaardige oliën groeit en de alternatieven zijn niet per se beter’

Waarom is het zo lastig om dat genuanceerde verhaal aan de man te krijgen?
“Het communiceert minder lekker. De media spelen daarin een rol - een krantenkop als ‘productie van palmolie heeft 20.000 orang- oetans gedood’ is aantrekkelijker dan ‘palmolie is slecht voor orang-oetans, maar helpt boeren uit de armoede’. De discussie is een moreel mijnenveld geworden. Zelf begeef ik me nauwelijks meer op social media – de nuance die ik aanbreng wordt vaak niet gewaardeerd. Ook de politiek ondersteunt het genuanceerde verhaal niet. De EU heeft een negatief label aan palmolie gehangen en behandelt dit onderwerp vaak los van andere plantaardige oliën. Zo wordt een sterk signaal gegeven dat palmolie slecht is.”

Wat zou helpen om meer balans te brengen in de discussie?
“Er moet meer onderzoek komen naar de impact van alternatieve plantaardige oliën, zoals olijf-, kokosnoot-, pinda-, zonnebloem-, soja- en koolzaadolie. Dat onderzoek kan een nieuw licht op de palmolieproductie werpen, zowel op de effecten op het milieu, als op de sociaaleconomische gevolgen. Bekend is dat soja een grotere rol speelt bij wereldwijde ontbossing, dat de verbouw van koolzaad gepaard gaat met veel meer kunstmest en een hogere uitstoot van kooldioxide, en dat het verbouwen van kokosnoot en pinda ook negatieve gevolgen heeft voor tropische biodiversiteit. De mate waarin dat gebeurt, is nu nog onduidelijk.”

De productie van palmolie
Palmolie wordt gewonnen uit de oliepalm, die meestal op plantages groeit in tropische gebieden (veelal in Indonesië en Maleisië). Het wereldwijde oliepalmoppervlak wordt geschat op 21,5 tot 23,4 miljoen hectare.Nadat een oliepalm is geplant, duurt het circa vier jaar voordat van de boom geoogst kan worden. Als de vruchten rijp zijn, worden ze geplukt, gedroogd en geperst tot olie. In 2020 werd er ruim tachtig miljoen ton palmolie geproduceerd.


Voor sommige voedingsmiddelenbedrijven is het gebruik van palmolie een worsteling: alternatieven zijn duurder en vereisen vaak een andere toepassing, palmolie kampt met een negatief imago. Wat kunnen zij doen?

“Recent onderzoek toont aan dat duurzaam geproduceerde palmolie op korte en middellange termijn een realistische optie is om de impact op onze aarde te beperken. De Roundtable on Sustainable Palm Oil heeft daarvoor criteria vastgesteld, onder andere op het gebied van ontbossing, arbeidsomstandigheden, kinderarbeid en het gebruik van pesticiden. Pas zo’n 20% van alle palmolie die wereldwijd wordt geproduceerd, is gecertificeerd volgens deze criteria. Dat geldt overigens wel voor veruit de meeste palmolie die door de EU geïmporteerd wordt.”

Hoe duurzaam is die gecertificeerde palmolie daadwerkelijk?
“In het algemeen heeft certificering van de RSPO een klein positief effect op duurzaamheid. Dat leidt dan ook tot kritiek. Maar de organisatie is pas tien jaar echt effectief, het heeft tijd nodig. Er zijn plantages waar de principes goed worden toegepast, die kunnen als voorbeeld fungeren. Vorig jaar heb ik vijf gecertificeerde plantages bezocht. Ik was in Brazilië op een plantage van 100.000 hectare. 60% daarvan is beheerd bosgebied, waar een enorm divers wildlife aanwezig is. In Indonesië heb ik jarenlang gewerkt met een producent die ook bossen aanlegde tussen de plantages. Daar leefden 200 orang-oetans, die zonder bosbeheer niet meer geleefd hadden. Indonesië en Maleisië hebben hun eigen certificering ontwikkeld, maar die standaarden liggen veel lager. De certificering van de RSPO is voor veel plantagehouders te kostbaar.”

Als je zelf als consument voor het schap staat, kies je dan voor pindakaas met of zonder palmolie?
“Ik kan daar geen antwoord op geven; aan palmolie kleven voor- en nadelen. Dat geldt ook voor alternatieven, al hebben we die nog niet allemaal goed in beeld. Als Westerse consument mogen we graag met het vingertje naar de tropen wijzen, waar regenwouden gekapt worden voor onder andere palmolieproductie. Maar ook de monocultuur op Nederlandse landbouwgrond is niet best voor de biodiversiteit. Die dubbele moraal vind ik ethisch problematisch. We moeten ons richten op de vraag hoe we op een duurzame manier kunnen voldoen aan de groeiende behoefte aan plantaardige olie, die voor 2050 wordt geschat op 310 megaton. Die vraag moeten we nu beantwoorden. Een oliepalm die nu wordt geplant, produceert voor de komende 25 jaar. Dus moeten we nu beslissen of we gaan voor die palm, of voor bijvoorbeeld soja of raapzaad.”

Altijd op de hoogte blijven?